Het is niet zinvol om in Nederland een onafhankelijke instantie in het leven te roepen die jaarlijks rapporteert over het aftappen. Dat schrijft minister Donner van Justitie in antwoorden op kamervragen van Marijke Vos (GroenLinks). Vos had de vragen gesteld naar aanleiding van de WOB-zaak van Bits of Freedom. BOF vroeg om openbaarmaking van de tapcijfers van de afgelopen jaren, maar werd door de rechter in het ongelijk gesteld. De rechtbank ging mee in het door de landsadvocaat gevoerde verweer dat het ministerie van Justitie niet over tapcijfers beschikt.
Ook minister Donner stelt in de beantwoording van de kamervragen dat zijn ministerie niet over tapcijfers beschikt. Alleen over 1998 zijn cijfers beschikbaar. Het deelorgaan aftappen, dat valt onder het Overlegorgaan Post en Telecommunicatie, inventariseerde toen het aantal taps. In 1998 vonden 10.000 taps plaats, waarvan 7000 op mobiele netten en 3000 op vaste netten. Sindsdien zijn geen cijfers meer beschikbaar, aldus minister Donner, die dat ook niet erg vind. Hij ziet weinig in het registreren van het aantal taps op jaarbasis. ‘De inzet van opsporingsmethoden is onderdeel van een strafvorderlijk onderzoek,’ aldus Donner. ‘Ik zie geen meerwaarde in een afzonderlijke landelijke registratie van de inzet van opsporingsmethoden.’ Volgens Donner is het inzetten van taps een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechter-commissaris en de rechter controleren tijdens het onderzoek en de strafzaak of het aftappen verantwoord was. ‘Ik zie geen speciale reden om voor het aftappen van telecommunicatie in strafzaken landelijke gegevens te verzamelen en aan de Kamer ter beschikking te stellen,’ schrijft Donner.
Donner kan ook niet aangeven hoeveel mensen door het Openbaar Ministerie op de hoogte zijn gesteld van het aftappen van hun telefoon. Volgens deze zogenaamde notificatieverplichting moet een verdachte achteraf gemeld worden dat zijn telefoon is afgetapt, zolang de opsporingsbelangen daarmee niet geschaad worden. Maar ook van deze notificatie wordt geen centrale registratie bijgehouden. ‘Cijfers zijn mij dan ook niet bekend,’ schrijft Donner.
Donner stelt geen ‘aanwijzingen’ te hebben dat het aantal verdachten dat getapt wordt sterk is toegenomen in de jaren negentig. Wel is het aantal taplasten toegenomen. Dit komt door allerlei nieuwe communicatietechnologieen, waardoor verdachten verschillende (mobiele) telefoons en pagers gebruiken. Voor het kunnen aftappen van één verdachte zijn daarom vaak meerdere taplasten nodig. De op handen zijnde modernisering van de tapkamers zal volgens Donner ook niet automatisch leiden tot meer tapcapaciteit.
Verder bestrijdt Donner dat Nederland in vergelijking met het buitenland buitensporig veel tapt. In de VS wordt bijvoorbeeld veel meer gebruik gemaakt van andere bijzondere opsporingsmethoden, zoals infiltratie, direct afluisteren en huiszoekingen. In andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, wordt tapmateriaal niet in de rechtszaal gebruikt, en wordt de inzet van taps geheim gehouden. In Nederland wordt daarentegen juist vaak gekozen voor het aftappen van telefoons als opsporingsmiddel. ‘Het tappen van telecommunicatie is een opsporingsmiddel dat in de context van het rechtsstelsel van een land moet worden bekeken. Dit maakt cijfers over de inzet van deze opsporingsmiddelen in verschillende landen slechts beperkt vergelijkbaar,’ aldus de minister.
De instelling van een onafhankelijke deskundige die jaarlijks rapporteert over het aftappen, zoals de Communications Commissioner in het Verenigd Koninkrijk, vindt Donner geen zinvol idee. Volgens hem is de situatie in het VK totaal anders, omdat daar een centrale aanpak geldt voor het verstrekken en uitvoeren van taplasten. ‘De aanpak in het VK verschilt daarmee principieel met de aanpak in Nederland, zodat het instellen van een vergelijkbare functionaris niet zinvol is.’
Deze posting is gelocked. Reageren is niet meer mogelijk.